DE NEDERLANDSE MIEREN nlmieren.nl
HOME- SITEMAP
PARASIETEN IN EN OP NEDERLANDSE MIEREN
 

 


Steekmierschimmel op zandsteekmier. Foto: Th. Heijerman.


Blauwwrat op kale rode bosmier.


Platwrat op satermier. Foto: X. Espadaler.


Door topziekte gedode behaarde rode bosmier. Foto: H. Niesen


Mijten op (vermoedelijk) een wegmier. Foto: Ronny Ligot.


Bosslankmieren Temnothorax nylanderi,
Links geinfecteerd, rechts niet-geinfecteerd.
Foto: Dick Belgers.


De woekermier Tetramorium atratulum is funest voor een nest
zwarte zaadmieren
Tetramorium caespitum. Foto: Antweb.org.


De amazonemier Polyergus rufescens is helemaal niets zonder
haar slaven, de renmieren. Foto: antweb.org.


Larve van de bosknikspriet Microdon major, die o.a. voorkomt
in nesten van bloedrode roofmieren.
Foto: J.J. van Duinen

 

 

Mieren zijn immuun voor allerlei ziekmakende bacteriën en schimmels. Mieren produceren stoffen die hen doden. Bovendien likken en vegen mieren elkaar schoon. Eventueel aanwezige schimmelsporen worden in een holte voor in de mond opgeslagen. Geregeld wordt deze massa weer in pakketjes geloosd.
Maar er zijn altijd wel parasieten die hun verdediging weten te doorbreken. Hierbij enkele voorbeelden.


Steekmierschimmel
Steekmieren kunnen geheel overwoekerd zijn met de steekmierschimmel Rickia wasmannii. Het is de kop waar de infectie begint. Vandaar verspreidt de schimmel zich over het hele lichaam. Het is een ectoparasiet. Dus de schimmels zitten op het chitinepantser. Dit is waarschijnlijk de rede dat ze zolang in leven blijven. Zelfs met een ‘plantage’ van een 500 thalli op een mier (één thalli zou je kunnen vergelijken met één plant)! In Nederland is deze schimmel tot nu toe alleen in Zuid-Limburg aangetroffen en wel bij drie mierensoorten: de zandsteekmier Myrmica sabuleti, de moerassteekmier M. scabrinodis en de bossteekmier M. ruginodis. Andere steekmieren die in hetzelfde gebied voorkomen zoals de gewone steekmier en de kokersteekmier waren nooit geïnfecteerd. Opmerkelijk was het verschil in besmettingspercentage in een zeer beperkt gebied: van 0 tot 100%.

Wratten
Een geheel andere schimmel is er een die wratvormige woekeringen veroorzaakt. Bij grote (polydome) kolonies rode bosmieren Formica rufa, F. polyctena en F. pratensis is de blauwwrat Aegeritella superfacialis heel gewoon. Bij monodome nesten zie je zelden mieren met blauwwrat. Zouden de mieren uit deze kleinere nesten elkaar frequenter reinigen?  Het besmettingspercentage is gewoonlijk lager dan 10%, maar er werden ook nesten gevonden met een infectiepercentage van 98%. Een bijkomend nadeel van de wratten is dat mijten meer houvast hebben.
In Nederland is de blauwwrat ook aangetroffen op de grauwzwarte renmier Formica fusca.
Een andere wrat is de platwrat Aegeritella tuberculata. In Nederland hebben we deze aangetroffen bij de gewone satermier Formica exsecta, de deuklipsatermier F. pressilabris, de rode renmier F. rufibarbis, de schaduwmier Lasius umbratus, de boommier Lasius brunneus, de mergelmier Lasius alienus, de humusmier L. platythorax en de grauwzwarte renmier F. fusca.

Topziekte
Topziekte bij rode bosmieren wordt veroorzaakt door de schimmel Pandora myrmecophaga. De schimmel zit aanvankelijk inwendig. Het produceert een zenuwgif, waarmee het gedrag van de rode bosmier wordt gestuurd. De mier begint ongecoördineerd te lopen en zoekt houvast buiten het nest in de top van planten (zandzegge, bijvoorbeeld). Daar klemt zij zich vast met haar kaken, een soort tetanische verkramping. Binnen enkele uren komen er dan uit de ‘hals’ van de mier schimmeldraden tevoorschijn die zich ook aan de plant hechten, zodat de mier stevig verankerd zit. Binnen een dag zie je overal op het mierenlijf schimmelsporen verschijnen. Gelet op mijn waarnemingen is het sterftepercentage nooit hoger dan 0,01%/jaar. Mieren met topziekte kunnen het hele mierenseizoen worden waargenomen. Ik nam topziekteslachtoffers ook waar bij de grauwzwarte renmier Formica fusca.

Mijten
Op mieren bevinden zich geregeld mijten. Ik vond ze op alle mierensoorten. Vooral vlak na de winter kunnen de mieren er vol mee zitten. Dit geeft uiteraard last, want ze zijn daardoor beperkt in hun bewegingsvrijheid. Kennelijk worden de mijten collectief aangepakt, want het infectiepercentage daalt na de winterrust snel. Uiteindelijk is slechts op een dood enkele werkster na een mijt te zien. In het algemeen wordt aangenomen dat een hoge mijtendichtheid duidt op een niet optimaal vitale kolonie.
De meeste mijten zijn ‘meelifters’ dus tijdelijke lastposten. Sommige zijn mee-eters, terwijl slechts een gering deel echte parasieten zijn. Er is heel weinig bekend over welke soorten mijten op mieren leven.

Endoparasieten
Van de endoparasieten krijgen we nauwelijks iets te zien. Ze blijven verborgen in het lichaam van de mier. Soms zijn ze oorzaak van misvormingen. Die kunnen zo subtiel zijn dat het lijkt alsof de mier een specifieke soort is. Verschillende malen is dan ook vastgesteld dat bepaalde mierensoorten onterecht als soort bekend stonden. Hun typische kenmerken waren het gevolg van parasieten zoals lintwormen en spoelwormen.
Zo veroorzaakt de lintworm Anomotaenia brevis pigmentverlies bij de bosslankmier Temnothorax nylanderi. Daardoor wordt de mier bleekgeel, waardoor ze sterk lijkt op pigmentarme andere dwergslankmieren. Lintwormen hebben een levenscyclus waarbij sprake is van eind- en tussengastheren. Van deze soort wordt verondersteld dat de eindgastheer een kleine of grote bonte specht is. Om de cyclus in stand te houden, moet de specht een geregelde bosslankmiereter zijn. De grote bonte specht is geen typische miereneter, kleine bonte spechten ook niet. Meer waarschijnlijk zou zijn dat padden de tussengastheer zijn. Dat zijn typische miereneters en zijn in behoorlijke aantallen overal aanwezig waar ook bosslankmieren voorkomen.

Sluipwespen en sluipvliegen
Andere endoparasieten betreffen het larvenstadium van bepaalde vliegen en sluipwespen. Daar zijn aardig wat soorten van. Van de meeste is niet eens de naam bekend, laat staan de levenswijze. Enkele uitzonderingen zijn er wel. Bijvoorbeeld de braconidae Elasmosoma berolinense de rode bosmierschildwesp. Het is geen zeldzame soort. Op veel plaatsen kan je de 3 mm grote wespjes zien ‘hoveren’ boven bosmiernesten. Ze zoeken al vliegend een mier op, eenmaal een keuze gemaakt gaan ze wat lager vliegen (van ca. 10 naar ca. 5 cm hoogte). Meestal heeft de mier dit in de gaten en stelt zich dreigend op. Maar kennelijk weet de wesp dat ze bij mieren die ‘niets’ te doen hebben geen kans heeft. Ze zoeken bij voorkeur bosmieren op die ergens mee bezig zijn, zoals het verslepen van een takje of een prooi. De wesp nadert de mier schuin van achter, klemt zich een seconde vast aan het achterlijf van de mier en legt een ei. De mier schudt even met haar lijf en loopt weer door.
Deze techniek wordt toegepast door E. berolinense en een andere schildwesp Neoneurus auctus bij rode bosmieren, door de renmierschildwesp Elasmosoma luxemburgense bij bruine renmieren Formica cunicularia en bochelvliegen (Phoridae) bij tal van mierensoorten. Ze hebben niet alleen hun tactiek gemeen, ook bezitten ze alle brede platte heupen, waarmee ze zich stevig vast kunnen klemmen aan het achterlijf van de mier op het moment dat het ei wordt gelegd.

Bovenstaande parasieten zijn allemaal gericht op het individu. Nadat de parasiet de mier weer heeft verlaten, sterft de mier.
Desastreus voor een mierenvolk zijn de sociaal parasitische mieren, die of wel ernstige schade dan wel totale uitroeiing van een mierennest tot gevolg kunnen hebben. Dit noemen we sociaal parasitische soorten. Daar zijn twee typen van: tijdelijke en permanente sociaal parasieten. Een derde van alle Nederlandse mierensoorten zijn sociaal parasieten.

Permanente sociaal parasitaire mieren
Permanente sociaal parasieten leven hun leven lang in het nest van hun gastheer. De gastheerwerksters voeden deze parasitair levende mieren en hun koningin(en). De koningin van het parasitair levende volkje onderdrukt met behulp van feromonen de ontwikkeling van geslachtsdieren van de gastheer. In Nederland gaat het om de sabelmier Strongylognathus testacea die leeft in de nesten van de zaadmier Tetramorium; om de ruige gaststeekmier Myrmica hirsuta en Kutters gaststeekmier M. bibikoffi die beide leven in de nesten van de zandsteekmier M. sabuleti.
Bij een andere soort die permanent in het mierennest leeft, is er geen gastkoningin. Daardoor worden er geen nieuwe gastwerksters geboren, waardoor dit mierenvolkje inclusief de parasieten, (die zich dan al hebben voortgeplant), binnen twee tot drie jaar uitsterft. In ons land gaat het om de woekermier Tetramorium atratulum die leeft in het nest van de zaadmier Tetramorium.

Tijdelijk en toch permanent afhankelijk
Een andere groep van mieren leven in hun eigen nest, kunnen beperkt of helemaal niet voor zichzelf zorgen en roven daarom werksterpoppen uit nesten van verwante soorten. De werksters die uit deze poppen komen, nemen bepaalde taken over. Zo zorgen in nesten van de bloedrode roofmier Formica sanguinea, renmieren van het subgenus Serviformica voor het broed. In de nesten van de amazonemier Polyergus rufescens worden alle taken ook door renmieren verricht. In deze nesten leven dus geen koninginnen van renmieren. In beide gevallen zijn ze begonnen als tijdelijke sociaal parasiet om later tot het permanente stadium over te gaan. Wel is het zo dat bij de bloedrode roofmier het aandeel slaven maar beperkt is. Ook is het zo dat de slaven van beide soorten uit verschillende nesten van verschillende soorten renmieren afkomstig kan zijn. Er is dus geen sprake van een typische gastheer.

Tijdelijke sociaal parasitaire mieren
De tijdelijke mierenparasieten gebruiken een andere mierensoort om in dat nest hun eigen nest te stichten, die vroeg of laat zelfstandig wordt en dus geen parasitaire levenswijze meer kent. De bevruchte parasietkoningin dringt het gastnest binnen. De gastkoningin is dan al dood of wordt gedood. Zodra ze wordt geaccepteerd als de nieuwe koningin zijn de dan aanwezige gastwerksters de laatste die nog in leven zijn. Zij zetten zich tot hun dood in voor het lijfsbehoud van hun nieuwe koningin, haar eieren en larven.
In Nederland gaat het om 19 soorten die alleen zo hun kolonie kunnen stichten, waarbij we er twee al hebben genoemd (de bloedrode roofmier en de amazonemier), verder gaat het om: de satermieren (2 soorten), rode bosmieren (4 soorten) die alle renmieren als opstartnest nodig hebben, kaaskopmieren die gele weidemieren nodig hebben, gele parasietmieren (8 soorten) die gebruik maken van grauwe mieren (wegmier, humusmier, boommier) of gele weidemieren, en de glanzende houtmier die weer gebruikt maakt van gele schaduwmieren. Dan is er ook nog een soort die op deze wijze kan werken, maar niet noodzakelijk. Dat betreft de veensteekmier Myrmica vandeli die facultatief de moerassteekmier M. scabrinodis als gastheer kan hebben.

Andere tijdelijke en permanente parasieten
In mierennesten leven vele andere soorten organismen: schimmels, bacteriën, kevers, vliegen, regenwormen, springstaarten, pissebedden, miljoenpoten, duizendpoten, enzovoorts. De meeste zijn slechts gebruikmakers van dezelfde ruimte, andere profiteren van het afval dat de mieren produceren, soms is er sprake van wederzijds voordeel (zoals blauwtjes met steekmieren en bladluizen met allerlei mierensoorten). In een beperkt aantal gevallen lijden de mieren onder de aanwezigheid van hen, dan betreft het parasieten. Bijvoorbeeld de knikspriet Microdon, waarvan vier soorten in Nederland voorkomen. Deze zweefvliegen leggen eitjes in of vlak bij mierennesten. De larven van de knikspriet eten mierenlarven en poppen.
We weten nog bitter weinig over parasieten bij mieren.

Bronnen
Boer P 2008. Observations of summit disease in Formica rufa Linnaeus, 1761 (Hymenoptera: Formicidae). Myrmecological News 11: 63-66. [pdf]
Boer P 2009. Blauwwrat (Aegeritella superficialis) op bosmieren (Formica) in Nederland. Entomologische Berichten 69: 116. [pdf]
Boer, P. & J. Noordijk 2018. Infecties van platwrat Aegeritella tuberculata op schubmieren (Formicidae: Formicinae). Nederlandse Faunistische Mededelingen 51: 7-12.
Haelewaters D, Boer P & Noordijk J 2015. Studies of Laboulbeniales (Fungi, Ascomycota) on Myrmica ants: Rickia wasmannii in the Netherlands. Journal of Hymenoptera Research 44: 39-47.
Haelewaters D, Boer P, Gort G & Noordijk J 2015. Studies of Laboulbeniales (Fungi, Ascomycota) on Myrmica ants (II): variation of infection by Rickia wasmannii over habitats and time. Animal Biology (2015) DOI 10.1163/15707563-00002472.
Noordijk J, Haelewaters D, Boer P, 2016. Beschimmelde mieren. Natuurberichten 21-3-2016.
Noordijk J, Haas MC de & Groothuis J, 2019. Een nieuwe mierengastheer van de ectoparasitaire schimmel Aegeritella tuberculata. Entomologische Berichten 79: 108.
Smit J & Bree E de 2018. De grote knikspriet Microdon major nieuw voor Nederland (Diptera: Syrphidae). Nederlandse Faunistische Mededelingen 51: 39-47.
Trabalon, M., Plateaux, L., Péru, L., Bagnères, A. G., & Hartmann, N. (2000). Modification of morphological characters and cuticular compounds in worker ants Leptothorax nylanderi induced by endoparasites Anomotaenia brevis. Journal of Insect Physiology, 46(2), 169-178.

Tenslotte nog een spectaculaire parasiet, die ik niet in Europees Nederland vond, maar die ik aantrof in materiaal uit Caribisch Nederland, het eiland Saba: de zombie schimmel Cordyceps op de dwergvuurmier Wasmannia auropunctata, waarvan ik onderstaande tekening maakte.

 

 

 

Peter Boer 27.11.2019