DE NEDERLANDSE MIEREN nlmieren.nl
HOME- SITEMAP
DE GRAUWZWARTE RENMIER - Formica fusca, de bosmierdienaar
  kop grauwzwarte renmier  


Renmieren behoren tot de bosmieren (geslacht Formica). Net als de andere bosmieren komen grauwzwarte renmieren overal op de Nederlandse zandgronden voor. Hun nesten lopen continu gevaar belaagd te worden door bepaalde soorten mieren.

Herkenning
Klik hier voor het onderscheidt tussen renmieren en andere bosmieren. In Nederland komen vijf soorten renmieren voor. De meest algemene renmier is de grauwzwarte renmier Formica fusca. Samen met de veen(ren)mier Formica picea is het de enige renmier zonder roodachtige/bruinige kleuren op het borststuk. Deze is (grauw)zwart. Veen(ren)mieren hebben een sterk glanzend achterlijf, terwijl het achterlijf van de grauwzwarte renmieren een zijdeachtige glans heeft.

Gedrag
Het nest bevindt zich dikwijls in of gedeeltelijk in vermolmd hout of gewoon in het zand, maar dan meestal onder wat planten of struiken, die niet te veel licht wegnemen. Ook wel onder stenen of ander materiaal. Er is geen sprake van een koepelnest zoals bij de andere bosmieren.
De werksters foerageren in allerlei planten, tot hoog in bomen, op zoek naar luizen, die door hen worden gemolken, of ze zijn uit op eiwitrijke prooien zoals rupsen.
Als je een grauwzwarte renmier van een boom of struik probeert te plukken, zal die zich laten vallen.
Van alle Nederlandse mieren zijn het de snelste lopers.

Renmieren zijn dikwijls slaven voor andere mieren
Een opvallend verschil met de andere bosmieren is dat bevruchte renmierprinsessen zelfstandig een kolonie kunnen stichten. De andere bosmieren kunnen dat niet. Rode bosmieren, satermieren, bloedrode roofmieren en ook amazonemieren hebben alle renmieren nodig om een nieuwe populatie op te starten. Een bosmierprinses zoekt daarom na haar bevruchting  een renmierkolonie op. Soms wordt ze in zo ’n kolonie opgenomen. Dan gaan de renmierwerksters voor haar werken, dat wil zeggen: ze gaan de nakomelingen van hun nieuwe koningin verzorgen. Binnen een paar jaar zijn de renmierwerksters uitgestorven en is de kolonie een puur bosmiernest geworden. Dit is het geval bij rode bosmieren (subgenus Formica s.str.) en satermieren (subgenus Coptoformica).
In bloedrode roofmierennesten (subgenus Raptiformica) zie je altijd renmierwerksters. De roofmierwerksters roven namelijk regelmatig werksterpoppen uit renmiernesten, verzorgen ze en laten de nieuwe renmierwerksters voor hen werken. Amazonemieren (Polyergus) doen dat ook. Hun werksters zijn zelfs niet in staat tot werken. Zij hebben daartoe beslist renmieren nodig. Op hete namiddagen volgen de amazonemieren in een langgerekte trein het spoor dat hun verkenners hebben gelegd naar een renmiernest. Gedurende een korte razzia worden poppen geroofd en meegevoerd naar hun nest. Ook daar wacht hen slavenarbeid als ze eenmaal ontpopt zijn.
Renmieren verdedigen zich nauwelijks tegen aanvallen, maar slaan op de vlucht en wachten af tot de dreiging over is.

Zonder renmieren geen rode bosmieren
Zoals uit bovenstaande blijkt, kunnen er geen bosmieren leven als er geen renmieren zijn. Helemaal waar is dit niet, want als ergens kunstmatig een nest van een rode bosmier wordt uitgezet én in dat nest komen meerdere koninginnen voor én in een dergelijk gebied komen geen renmieren voor, dan ontwikkelt zich daar toch een rode bosmierpopulatie. Dat kan alleen als er steeds delen van een bosmiernest worden afgesplitst door wat werksters en enkele koninginnen. Een zelfstandige vestiging van rode bosmieren in een renmierenwoestijn is ondenkbaar. Iets dergelijk is goed waarneembaar in kapvlaktes. Als een flink stuk, oorspronkelijk donker, bos wordt gekapt, komen er geen renmieren en geen rode bosmieren voor. Als er eenmaal een kapvlakte ontstaat, worden de omstandigheden gunstig voor grauwzwarte renmieren. Deze kunnen zich er prima vestigen in de stobben en stronken die op de kapvlakte zijn achtergebleven. Na een jaar of drie krijgen de eerste, bevruchte rode bosmierprinsessen een kans. Als zij met succes een renmiernest weten binnen te dringen, zal het eerste rode bosmiernest gaan verschijnen. Voordat er echter een flinke mierenhoop is te zien, zijn we zeker zes á zeven jaar verder (na het kappen).

Overlast van grauwzwarte renmieren
Overlast van de grauwzwarte renmieren komt weinig voor. De overlast bestaat er uit dat men het rennen van deze mieren door het huis vies of eng vindt.
Om van de mieren af te komen is het noodzakelijk het nest te vinden. Bestrijden met vergif in huis is ongewenst en bovendien niet effectief omdat de mieren die zich in je huis bevinden gestrest zijn en dan zijn ze niet opzoek naar eten. Ze zijn namelijk ‘verdwaald’, per ongeluk in huis terecht gekomen.
Het nest bevindt zich tegen de buitenmuur of daar vlak bij of bevindt zich op een plaats waar dode plantenresten opgehoopt liggen. Dat is bijvoorbeeld onder het lood aan de randen van een (plat) dak. Ze kunnen ook hun nest hebben op zogenaamde groene daken, dat wil zeggen daken die begroeid zijn met allerlei planten. Door het nest te verwijderen is het probleem verholpen.

Bronnen
Boer P 2010. Mieren van de Benelux. Stichting Jeugdbondsuitgeverij, 's Graveland. 184pp.

 
  Kop van grauwzwarte renmier. Foto: antweb.org    
     
  Werkster van de grauwzwarte renmier. Foto: antweb.org    
  man van de grauwzwarte renmier    
 

Man van de grauwzwarte renmier. Foto: antweb.org

   
     
  Voorbeeld van een habitat van de grauwzwarte renmier.    

 

laatste update: 30.05.2019